Skip to main content

Markiesje

markiesje

Land van oorsprong: Nederland.
Publicatiedatum van de geldige originele standaard:
Gebruiksdoel: Gezelschaphond.
Indeling FCI: Groep 9; Gezelschapshonden.

Kort historisch overzicht: Het Markiesje is de jongste telg van de Nederlandse Kynologie, erkend door de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland op 1 mei 1999. Het Markiesje is geen modern ras, maar een oud Nederlands type spioen (spaniel) dat op schilderijen en gravures uit de 17e en 18e eeuw al veelvuldig werd afgebeeld. Door de jaren heen behielden ze hun typische kenmerken, maar er is geen registratie van gerichte fokkerij. De heer P.C.M. Toepoel, bekend door zijn hulp bij het terugfokken van verschillende Nederlandse rashonden, noemde het Markiesje in zijn boek "Toepoels hondenencyclopedie" in 1967 waardoor mensen (weer) interesse kregen in deze kleine Spaniel. Hij omschrijft hierin het Markiesje als volgt: "Hoewel nooit meer op ras gefokt, ontmoet men ze nog overal, natuurlijk nooit meer zuiver. Waarschijnlijk kan dit ras thans nog hersteld worden. "Dit "thans" slaat op de tweede helft van de twintigste eeuw. Mevrouw Mia van Woerden (zij heeft ook meegewerkt aan de opbouw van de Hollandse Smoushond) ging met dit idee aan de slag en startte een zoektocht naar hondjes van het "elegante, spioenachtige type". In het midden van de zeventiger jaren publiceerde zij een aantal artikelen in verschillende hondenbladen en kranten, waaronder een artikel in de Hondenwereld met als titel: "Een vergeten Nederlands ras - "de Zwarte Parel". Er vormde zich een groep mensen die zich de wederopbouw van het Markiesje ten doel stelde. Hieruit kwam de rasvereniging: "Vereniging voor liefhebbers van het Markiesje" voort, officieel opgericht op 24 juni 1979. Het terugfokprogramma onder leiding van mevrouw van Ederen en mevrouw Westenbrink-Koning, resulteerde in de huidige, homogene populatie Markiesjes van kwalitatief hoog niveau en op dit moment in 2009, ruim 30 jaar later, zijn er voldoende gefokt.
Algemeen voorkomen: Het Markiesje is een fijn gebouwde, zwarte, kleine spioen, elegant en alert, zonder sporen van verdwerging. Het lichaam is iets langer dan hoog en licht van bot. De glanzende beharing en fraaie bevedering versterken de indruk van sierlijkheid. Elke vorm van overdrijving is ongewenst.
Belangrijke proporties: De lengte van het lichaam gemeten van de punt van de schouder tot aan het zitbeen bedraagt iets meer dan de schofthoogte (in een verhouding van 10 lengte staat tot 9 hoogte). De diepte van de borst is gelijk aan de afstand van het laagste punt tot de grond. De lengte van de voorsnuit is van gelijke lengte als die van de schedel, gemeten van de stop tot aan de achterhoofdsknobbel.
Karakter / temperament: Het Markiesje is vriendelijk, rustig en intelligent. In geen geval mag het nerveus, angstig of kefferig zijn, noch enig spoor van agressie vertonen.
Hoofd
Schedel gebied: Matig lang en in evenredige verhouding tot het lichaam. De bovenlijn van de schedel is droog en vloeiend.
Schedel: Bijna vlak, iets minder breed dan lang en met een voelbare achterhoofdsknobbel.
Stop: Duidelijk aanwezig, maar niet abrupt.
Aangezicht:
Neus: Goed ontwikkeld, in overeenstemming met de voorsnuit en met goed geopende neusgaten. Altijd zwart en glanzend.
Snuit: Versmalt iets naar de neus toe zonder spits te zijn. De bovenbelijning van de voorsnuit is recht en loopt parallel aan die van de schedel.
Lippen: Aangesloten en zwart gepigmenteerd.
Gebit: Een regelmatig, compleet en recht schaargebit.
Jukbeenderen: Licht inlopend en niet teveel opgevuld.
Ogen: Gemiddelde grootte, nooit puilend of overdreven groot; amandelvormig. De kleur variërend van licht tot donkerbruin en bij voorkeur donkerbruin tot zwart, helder met een zachte uitdrukking. De oogleden zijn goed aangesloten en zwart.
Oren: Hoog aangezet, langs het hoofd gedragen, niet boven de schedel uitstekend. Indien de aandacht van de hond getrokken wordt, valt de punt van het oor tegen de wang. Middelmatig groot, driehoekig van vorm met een iets afgeronde punt. Voorzien van een goede bevedering.
Hals: Stevig en droog, in verhouding tot het lichaam.
Lichaam:
Bovenbelijning: Strak en in een vloeiende lijn van de schouder tot aan de staart.
Rug: Krachtig, recht, stevig en vrij kort.
Lendenen: Sterk, van voldoende lengte en breedte, met goed ontwikkelde spieren.
Bekken: Licht hellend en voldoende breed, de lengte van het bekken is 1,5 maal de breedte.
Borst: Goed ontwikkeld met voldoende gewelfde ribben, niet tonvormig, voldoende diep om tot de elleboog te reiken.
Onderbelijning en buik: Voldoende diep en licht oplopend naar de lendenpartij.
Staart: Zodanig aangezet dat deze een vloeiende lijn vormt met de rug. De lengte van de staart (dat wil zeggen de staartwervels, niet de bevedering) reikt tot aan het spronggewricht. De staart wordt in één lijn met de rug, of vrolijk gedragen, maar nooit gekruld over de rug. In rust hangend in een lichte boog.
Ledematen:
Voorhand:
Algemene verschijning: Van voren gezien dienen de voorbenen recht te zijn.
Schouder: Het schouderblad is van gelijke lengte als de opperarm en matig gehoekt. Het schouderblad ligt voldoende schuin en is vlak aanliggend.
Opperarm: Van gelijke lengte als het schouderblad en matig schuin gesteld.
Elleboog: Goed aangesloten tegen het lichaam.
Voorbenen: De voorbenen zijn fijngebouwd en voldoende lang en sterk.
Voormiddenvoet: Sterk, zonder enig spoor van zwakte en iets schuin naar voren gesteld.
Voorvoeten: Tamelijk lange hazenvoet, ovaal en goed gesloten, met stevige voetzoolkussens.
Achterhand:
Algemene verschijning: Van achteren gezien zijn de benen recht, van opzij gezien goed gehoekt, in verhouding met de voorhand en goed gespierd.
Dijbeen: Van gelijke lengte als het onderbeen.
Knie: Goed gehoekt.
Onderbeen: Van gelijke lengte als het bovenbeen.
Hak: Laag geplaatst.
Achtermiddenvoet: Sterk, zonder enig spoor van zwakte.
Achtervoeten: Zie voorvoeten.
Gangwerk: Makkelijk en vrij gangwerk, goed uitgrijpend. De benen bewegen zich parallel en recht, bij snellere gangen neigend tot eensporigheid.
Huid: Goed aansluitend om het hele lichaam.
Vacht:
Beharing: Van gemiddelde lengte, sluik aanliggend, zacht, zijdeachtig en glanzend. Geen ondervacht. Een lichte golf is toegestaan. De oren, staart en achterzijde van de benen zijn goed bevederd. De bevedering op de achterbenen loopt door tot aan het spronggewricht. De voeten zijn kort behaard.
Kleur: De kleur is glanzend effen zwart, of zwart met witte aftekening. Deze aftekening is toegestaan als witte bles, waarbij de wangen zwart moeten zijn. Tevens als witte borst, witte kraag, witte buik, witte poten en witte staartpunt. Het percentage wit mag niet meer dan 40% bedragen. Zwarte ticking in de witte kleurvlakken is toegestaan. Een bruine gloed is toegestaan, maar niet wenselijk.
Hoogte:
Schofthoogte: De ideale schofthoogte bedraagt voor reuen 37 cm. en voor teven 35 cm. De toegestane marge naar boven is 2 cm, de marge naar beneden is 3 cm.
Fouten: Iedere afwijking van de voorgaande punten dient aangemerkt te worden als fout en beoordeeld te worden conform de mate waarin deze fout effect heeft op de gezondheid en het welzijn van de hond.
Kleine fouten:

  • Tanggebit.
  • Te kleine, te hoog aangezette, of open gedragen oren.
  • Vrolijk gedragen staart, hoger dan de schedellijn.
  • Te korte staart (niet reikend tot het spronggewricht met een maximaal verschil van 5 cm).
  • Witte aftekeningen op de rug.
  • Afwijking van de toegestane maten.

Grote fouten:

  • Angstig of nerveus gedrag.
  • Te korte rug, laagbenigheid of een te korte voorsnuit.
  • Boven- of onder voorbeet.
  • Staande oren
  •  Staart gedragen in een krul over de rug waarbij de staart de rug raakt.

Diskwalificerende fouten:

  • Agressief of zeer angstig gedrag.
  • Iedere hond die lichamelijke of geestelijke afwijkingen vertoont, zal gediskwalificeerd worden.
  • Elk teken van verdwerging.
  • Afwijkingen van het beschreven rastype.
  • Knikstaart .
  • Staart korter dan de maximaal toegestane verkorting van 5 cm. boven het spronggewricht.
  • Staartloosheid.
  • Elke kleur anders dan zwart of zwart met witte aftekening.

N.B.: Reuen moeten twee normaal ontwikkelde, volledig in het scrotum ingedaalde testikels hebben.